Dat het een werknemer duur kan komen te staan, indien hij bij onderhandelingen over een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst verzuimt om melding te maken van vooruitzichten op een nieuwe werkkring elders, blijkt maar weer eens uit een uitspraak van de kantonrechter te Eindhoven van enkele maanden geleden.
De casus betrof een buitenlandse werknemer bij een grote Nederlandse fabrikant van consumentenelektronica, gevestigd in het zuiden van het land. De man was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst met een looptijd van vijf jaar. Halverwege dit dienstverband meldde de werknemer zijn werkgever dat zijn gezin ondanks veel gedane moeite niet kon aarden in Nederland. De werknemer stelde daarom voor om het dienstverband met een opzegtermijn van 6 maanden te beëindigen. Bovendien leek het hem redelijk indien hij bij zijn vertrek een passende afvloeiingsregeling tegemoet kon zien.
Na een periode van ruim twee maanden onderhandelen werden partijen het eens over een einddatum van het dienstverband en over een aanvullende vertrekregeling. Omdat de werkgever gedurende deze periode van onderhandelen niet beter wist dan dat de werknemer geen enkel vooruitzicht had op een andere baan, heeft zij zich voor wat betreft de aanvullende regeling ruimhartig opgesteld.
Kort na de bereikte overeenstemming las de werkgever in een internationaal gerenommeerd tijdschrift dat de werknemer direct aansluitend aan de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, in dienst zou treden bij een ander bedrijf. Het tijdschriftartikel vermeldde tevens dat de werknemer al enkele maanden daarvoor voor de betreffende nieuwe functie was benaderd door een headhunter.
De werkgever beriep zich vervolgens op de nietigheid van de gemaakte beëindigingsafspraken wegens dwaling en/of bedrog omdat de werknemer tijdens de onderhandelingen reeds een concreet vooruitzicht had op zijn nieuwe functie en daarover gezwegen had. Omdat de werkgever weigerde om de gemaakte afspraken na te komen, stelde de werknemer een vordering in bij de rechtbank, sector kanton te Eindhoven.
De kantonrechter rekende de werknemer aan dat hij zijn concrete vooruitzichten op een andere baan voor zich gehouden had. Bovendien was de kantonrechter van mening dat de werknemer zelfs mondelinge uitlatingen had gedaan die bij de werkgever terecht de indruk hadden gewekt dat hij zich uitsluitend nog maar aan het oriënteren was op zijn maatschappelijke toekomst. Omdat de werknemer wist of kon weten dat de ruimhartige opstelling van de werkgever direct te maken had met haar veronderstelling dat hij geen enkel concreet vooruitzicht had op een nieuwe baan, had hij de werkgever moeten informeren over zijn concrete vooruitzichten. Anders gezegd: de werknemer had een zogenaamde spontane informatieplicht. De kantonrechter besloot daarom om de werknemer een bewijsopdracht te geven. Deze moest aantonen dat hij op het moment van de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst geen concrete vooruitzichten had op een nieuwe dienst-betrekking elders. Een zo goed als onmogelijke bewijsopdracht, zeker nu vaststond dat de werknemer al ten tijde van het begin van de onderhandelingen was benaderd door de headhunter en slechts enkele weken na het bereiken van de overeenstemming wereldkundig werd gemaakt dat hij rond was met zijn nieuwe werkgever.
De les die uit het bovenstaande getrokken kan worden is dat een werknemer tijdens vertrekonderhandelingen niet te licht moet denken over het verzwijgen van zaken waarvan hij vindt dat zijn werkgever er niets mee te maken heeft. Bovendien wordt nog eens het belang onderstreept van het blijven informeren door de werkgever naar de vooruitzichten van de werknemer op een nieuwe baan. Daarnaast is het raadzaam om in de beëindigingsovereenkomst de clausule op te nemen dat de gemaakte afspraken slechts gelding behouden voor het geval dat de werknemer bij het ondertekenen van de overeenkomst geen concrete vooruitzichten heeft op een nieuwe baan.